Het landje

Het was een stukje grond van niks. Een dijkje langs de vaart. Vol met brandnetel en distel. Er was vuil gestort en er waren diepe kuilen van zware trekkers. Mijn broers hadden het weiland gekocht en het dijkje viel er een beetje buiten. Niks mee te beginnen. Maar daar dacht mijn moeder anders over.

Na de dood van mijn vader bleef mijn moeder alleen achter in het grote huis. Het werd haar allemaal te veel. Vooral de grote tuin met de oude bomen raakte in verval. Wij, de zoons, deden zo goed mogelijk het onderhoud, maar de verfijning van mijn vader was er niet meer. Na jaren uitstel werd de knoop doorgehakt. Mijn moeder verhuisde naar een knus appartement in het dorp en het huis met de grote tuin werd verkocht. De hovenier van de nieuwe bewoners ging efficiënt te werk en vernietigde alles.

De verhuizing was een goede beslissing. Lopend naar de winkels, aanspraak van buren, het mocht er allemaal zijn. Maar de tuin, die ruimte onder de bomen, waar we bijeenzaten in de zomer, waar gevoetbald werd met de kleinkinderen, waar de bessen stonden en de rozen bloeiden, waar we rondliepen om te kijken of de druiven al begonnen te rijpen, of de merels al uitvlogen, kortom, waarin je kon zijn, díe tuin misten we, wij allemaal, maar zij het meeste, zonder uitgesproken woorden, en daarmee hem, haar man, mijn vader.

Mijn moeder zag direct de mogelijkheid: “Hier kunnen we iets gezelligs van maken!” Opruimen, maaien, aanvullen, inzaaien. Vrij simpel werd er een plek gemaakt bij een grote wilg aan de waterkant. En daarmee was de plek geankerd. Verankerd. Daarna zag iedereen het. Iemand kwam met een schaftkeetje aanzetten, iemand nam een bramenstruik mee, er werden wat elzen geplant tegen de wind. Plaats wordt plek.

Het is niet hetzelfde als vroeger. De kleinkinderen voetballen niet meer, er zijn geen rozen en geen pioenen. Maar in de zomer komen we er graag bijeen. We maaien het gras en drinken biertjes uit de koelbox, we fantaseren over een boomhut in de oude wilg, zodat je verder kunt kijken. We zijn er laatst ingeklommen, maar dat ding is half verrot. Het is anders dan vroeger, maar toch hetzelfde, dat landje van mijn moeder.