Moestuin

    Afgelopen week was de moestuin volop in het nieuws dankzij een uitspraak van staatssecretaris Jetta Klijnsma. Op een vraag over pensioenen in het AD suggereerde Klijnsma dat gepensioneerden hun oudedagvoorziening kunnen aanvullen door middel van een moestuin.

    Heel politiek Nederland viel over de staatssecretaris. Zelfs haar eigen partijvoorzitter, Hans Spekman, sabelde de PvdA-politica neer. „Mensen moeten niet afhankelijk zijn van een moestuin, dat is belachelijk,” reageerde hij in het Utrechtse debatprogramma Limes030. Op Twitter ging al snel de term ‘moestuinsocialisme’ rond.

    Blijkbaar heeft Klijnsma een gevoelige snaar geraakt. Het is opmerkelijk dat haar suggestie om een moestuin als aanvulling op het pensioen te nemen tot zoveel ophef leidt. Want de moestuin is juist helemaal hot en hip. Veel jongeren hebben het moestuinieren weer ontdekt en ook op schoolpleinen verrijzen groentetuintjes om leerlingen te laten ontdekken dat doperwten niet uit een blik komen maar gewoon aan een plant groeien.

    Zelf heb ik met mijn achtjarige zoon ook een moestuintje aangelegd in de achtertuin, met wortels, bietjes, komkommer en tuinbonen. Niet als aanvulling op het inkomen, maar voor de lol. Of er straks ook echt eetbare groente uit het tuintje komt, interesseert ons geen biet. Het is gewoon leuk om bezig te zijn met plantjes, beetje water geven, beetje wieden. Maar gelukkig hoeven we er niet van te leven.

    Daar wringt de schoen waarschijnlijk bij de opmerking van Klijnsma. Want hoewel stadslandbouw en eetbaar groen tegenwoordig heel erg hip is, wil niemand naar een situatie waarbij we afhankelijk zijn van die groentetuin. Dat smaakt naar armoede, naar vooroorlogse moestuinen die grote gezinnen moesten onderhouden.

    De opmerking van Jetta legt in één keer bloot wat we natuurlijk allang wisten: eetbaar groen en stadslandbouw zijn trendy, maar het gaat niet primair om voedselvoorziening of in je levensonderhoud voorzien. Het lijkt vooral een door nostalgie ingegeven trend om een vleugje van ‘die goede oude tijd’ op te roepen. Maar terug naar vroeger, dat wil niemand.