Knielen

’Hier bij het station loopt de weg dood hoor. We kunnen niet verder.’

’Of wacht, misschien onder het station door!’ We stappen van de fiets af, pal voor een bloemenwinkel. Daar komt juist een oude man op klompen naar buiten. In zijn handen twee grote boeketten.

We zijn een paar dagen in Ede. Een hotelletje geboekt, gewoon er even tussenuit omdat het kan. Fiets mee, wandelschoenen en een goed humeur. Zelfs het weer werkt mee. En dan te bedenken dat je op zo’n datum in februari ook een Elfstedentocht zou kunnen hebben. Nee, dan liever een zonnetje en een graad of acht.

Omdat we er toch zijn besluiten we die dag meteen maar naar de bioscoop te gaan. Knielen op een bed violen, de verfilming van het boek van Jan Siebelink. Het is al weer jaren geleden dat ik hem las. Ik kan me zo weer de beklemmende sfeer voor de geest halen. Een man, worstelend met zijn geloof in God. Met zoveel nadruk op schuld en verdorvenheid dat de genade compleet uit beeld verdwijnt. God een liefdevolle Vader? De mens is een worm. Nietswaardig. Ik voel me er niet bij thuis.

Maar niet in alles. Want de hoofdpersoon is tuinder. Een kas, bloemen, een ketelhuis, eenruiters. Je proeft zijn liefde voor de planten. Voor varens vooral ’want die zijn het moeilijkst’. En hoe herkenbaar is het als de storm niet alleen geestelijk maar ook daadwerkelijk opsteekt. ’Moet dan alles kapot?!’ Het leek mijn regelmatig terugkerende nachtmerrie wel.
Wat opvalt is de afwezigheid van een veiling. Hans Sievez verkoopt zijn planten rechtstreeks aan een bloemist. Hij moet soms op de knieën voor zijn geld. Wees maar voorzichtig. Als we niet oppassen gaan we daar weer naar toe. Je zal FloraHolland toch moeten missen als betalingszekerheid.

Als het oude baasje langs een jonge meid loopt die op de bus staat te wachten kan hij het niet laten. ’Als je nou jarig was geweest, dan had ik jóu zo’n bos gegeven!’ Een luide lach klinkt. Zijn tandeloze mond gaat wijd open. Het meisje kijkt hem verbouwereerd aan. Mijn vrouw, altijd in voor een geintje, reageert ad rem: ’Maar ík bén jarig!’ De lach wordt nog harder. Hij klopt haar amicaal op de arm en grijnst: ’Ja, dat zou je wel willen hè? Maar daar trap ik niet in!’