Museum

’En hier komen we bij een perceel met …’

Voordat hij z’n zin kan afmaken vult iemand al aan ’Mahonia aquifolium!’ ’Zo, ik moet uitkijken met wat ik zeg geloof ik. Ik heb een paar kenners aan boord!’ lacht onze gids. ’Nee, maar onze pa was er een groot liefhebber van. Hij legde tuintjes aan en de mahonia ontbrak nooit.’

We varen met dertien man door het boomkwekerijgebied van Boskoop. Tien ervan zijn broers/zwagers en de overige drie zorgen dat alles gestroomlijnd verloopt. Een staat aan het roer, een ander zit voorin de boot, voorzien van een microfoon, om ons bij te praten en de derde is manusje-van-alles. Draaibruggen openduwen, wegen met een lint tijdelijk afsluiten, ophaalbruggen omhoog hijsen en weer laten zakken en af en toe ook de draaibruggen weer terugduwen. ’Want anders krijgen we problemen met de bewoners hier. Die worden het een keer zat als ze telkens zelf de brug weer goed moeten leggen.’

Meteen aan het begin had ik al gezien dat er qua asbestverwijdering nog genoeg te doen is in dit gebied. Kilometers beschoeiing staat er. Daarmee vergeleken zijn die paar platen bij ons op de bedrijfsruimte een peulenschil. Wie zal dat ooit gaan betalen? Want een vetpot is het niet als we onze reisleider moeten geloven. ’Boompjes waar ze vroeger tien gulden voor kregen brengen nu op z’n hoogst drieënhalve euro op. Nee, het is niet echt leuk meer. Misschien ben ik te somber maar ik denk dat dit hier (hij wijst om zich heen) over een jaar of twintig een museum is.’

Hij vertelt dat er steeds minder bedrijven overblijven. De Boskoopse boomkweker vergrijst. En de kwekerijen die doorgaan breiden uit en vestigen zich op plekken waar met groter materieel gewerkt kan worden zodat de kosten omlaag gaan. Het is net als met santini’s. Door de lage prijs moet je nóg meer produceren om je kostprijs nóg meer naar beneden te brengen. Waar is het eind?

Op driekwart van de reis gekomen vallen er een paar spetters. Zelfs dáár weet Manus iets op. Hij deelt paraplu’s uit. ’Kom op mannen,’ lacht de kalende gids, ’jullie zijn toch niet van suiker?’ ’Nee, maar wíj hebben nog haar!’ Een homerisch gelach klinkt op. Nu mag het nog. Het is nog geen museum. Zou het waar zijn?