Raad van State kritisch over opheffing productschappen

De Raad van State is kritisch over de door het kabinet in gang gezette afschaffing van product- en bedrijfschappen. De noodzaak daarvan is de Raad onvoldoende duidelijk. Schappen kunnen volgens de Raad blijven bestaan en meerwaarde voor ondernemers hebben als zij zich beperken tot de uitvoering van publieke taken. Dat blijkt uit haar op 8 april naar de Tweede Kamer gestuurde advies bij het wetsvoorstel van minister Kamp (EZ) voor opheffing van de schappen.

Kamp wil de schappen opheffen vanwege de kritiek van ondernemers op het bindende karakter van verordeningen en heffingen en het gebrek aan democratische legitimatie. De Raad van State vraagt zich af of het kabinet daaraan niet al voldoende is tegemoet gekomen door de recente invoering van draagvlakonderzoeken en een ’code goed bestuur’ voor de schappen. Daarmee werd een belangrijk middel geïntroduceerd waarmee zowel georganiseerde als niet-georganiseerde ondernemers zich kunnen uitspreken over het schap.

Daarnaast bestaat er onder telers, volgens de Raad, groot draagvlak voor de uitvoering van publieke taken op het gebied van dierziekten en dierenwelzijn, en van voedselveiligheid en gezondheid. Wanneer de schappen zich zouden beperken tot die taken, komen ze volgens de Raad tegemoet aan de kritiek van ondernemers dat zij zich niet herkennen in de activiteiten van de schappen en daarvan geen meerwaarde ervaren. De heffingen zouden bovendien aanzienlijk lager uitvallen.

’Problemen verschuiven’
Ook stelt de Raad dat ontwikkelingen in het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) het mogelijk maken om telers die geen lid zijn van een brancheorganisatie toch te verplichten tot betaling van een bijdrage. Daartegen kunnen dezelfde bezwaren worden aangevoerd als tegen de heffingen die schappen opleggen. Volgens de Raad worden de problemen daarmee verschoven van de schappen naar de organisaties die betrokken zijn bij het GLB.

Kamp blijft bij besluit
In een reactie op het advies stelt minister Kamp bij de opheffing van de schappen te blijven. Hij benadrukt daarmee ook een wens van de Kamer uit te voeren. De minister zegt bij de uitvoering van het GLB te willen voorkomen „dat er constructies worden geïntroduceerd met dezelfde nadelige effecten als het stelsel van schappen”.