Minder vogels in gebieden met hoge gehaltes neonicotinoïde

Insectenetende vogels als de boerenzwaluw en spreeuw gaan sterker achteruit in gebieden met hoge concentraties imidacloprid in het oppervlaktewater. Dit blijkt uit een analyse van drie grote datasets. Biologen van de Radboud Universiteit en Sovon publiceren hun onderzoek donderdag in het tijdschrift Nature.

Veel vogels die afhankelijk zijn van het boerenland lopen al jaren in aantal terug, zo blijkt uit tellingen van het Broedvogel Monitoring Project (BMP). Er zijn echter verschillen in teruggang van gebied tot gebied.

„We hebben gekozen om algemeen voorkomende insecteneters te bekijken, zoals de spreeuw en de boerenzwaluw”, zegt Ruud Foppen van Sovon. „Daarvan zijn voldoende data voorhanden om trends in aantallen te kunnen bepalen. Het zijn voor het merendeel vogels die afhankelijk zijn van slootkanten, perceelsranden en landschapselementen waar zij hun voedsel bij elkaar scharrelen.”

Waterkwaliteit
De gegevens uit het BMP werden vergeleken met twee andere grote datasets: die met waterkwaliteitsmetingen van de waterschappen en met gegevens over landbouwgebruik van het CBS.

Uit de vergelijking kwam een duidelijke trend naar voren: waar de hoeveelheid imidacloprid in het oppervlaktewater boven de 20 nanogram per liter komt, nemen de vogels in aantal af. Naarmate de hoeveelheid hoger is, is de afname groter. In gebieden met een hogere concentratie dan 20 nanogram was de teruggang van de vijftien onderzochte vogelsoorten gemiddeld 3,5 % per jaar.

Verklaringen
De onderzoekers weten nog niet hoe de teruggang van de vogels tot stand komt. Mogelijke verklaringen zijn een gebrek aan insecten zelf, het eten van vergiftigde insecten of een combinatie van beide.

Directe vergiftiging door het eten van behandeld zaad kan voor een klein aantal soorten niet worden uitgesloten. Onduidelijk is of het broedsucces afneemt of dat de sterfte toeneemt.