Stadslandbouw vergroot niet altijd de sociale cohesie

Stadslandbouw vergroot lang niet altijd de samenhorigheid in een buurt. Dat blijkt uit onderzoek van Esther Veen, die vandaag haar proefschrift verdedigt aan Wageningen UR.

De promovenda onderzocht voor haar promotieonderzoek zeven buurtmoestuinen en hun gebruikers in verschillende steden. In deze buurtmoestuinen zag ze dat niet iedereen meedoet en dat er in de tuin groepen ontstaan. ,,Met een buurttuin doorbreek je bestaande sociale structuren niet zo makkelijk. Het is lastig om mensen vanuit verschillende social-economische achtergronden met elkaar in contact te laten komen. Ook deze tuinen maken deel uit van ‘de echte wereld’ waar zich problemen voordoen.”

Wel is het zo dat buurttuinen er voor zorgen dat bewoners elkaar beter leren kennen en makkelijker bij elkaar aankloppen als ze hulp nodig hebben. Initiatiefnemers van stadslandbouwprojecten maar ook gemeenten en maatschappelijke organisaties zouden hun vaak hooggespannen verwachtingen als het gaat om sociale cohesie dan ook beter kunnen bijstellen, meent de onderzoeker.

Praatje maken
Esther van Veen observeerde niet alleen de sociale interactie in buurtmoestuinen, maar ook in andere stadslandbouwprojecten waarbij de deelnemers niet bij elkaar in de buurt wonen. Uit de observaties blijkt dat mensen het gezellig vinden om een praatje te maken met elkaar, maar dat deze contacten eenvoudig uitwisselbaar zijn voor een praatje met iemand anders. Ook leiden deze ‘social talks’ nauwelijks tot contacten of vriendschappen buiten de tuin.

Persoonlijke overwegingen
De promovenda ontkrachtte in haar onderzoek eveneens de aanname dat burgers die tuinieren in een moestuin een bepaalde weerstand hebben tegen het huidige voedselsysteem. Ze zijn op zoek naar deelname aan een alternatief voedselnetwerk. In de tuinen die Veen onderzocht bleken de deelnemers vooral te tuinieren omdat ze het leuk vinden. Veen: ,,Voor sommige mensen past het eten uit een buurttuin wel bij een levensstijl waarin biologische of lokale producten een belangrijke rol spelen, maar dit is voor hen een persoonlijke overweging. Ze zien zichzelf niet als onderdeel van een alternatief voedselnetwerk.”

Behalve interviews en enquêtes gebruikte Veen als onderzoeksmethode ook die van de ‘participatieve observatie’. In vier van de zeven tuinen werkte de onderzoeker mee en nam ze deel aan de activiteiten die de tuinen organiseerden, zoals een oogstmarkt.